Gezondheidsraad. Toepassing van de automatische uitwendige defibrillator in
Nederland. Den Haag: Gezondheidsraad, 2002; publicatie nr 2002/02.
Hoofdstuk 6.1 (letterlijke tekst)
De Wet BIG kent een aantal aan bekwame deskundigen voorbehouden handelingen omdat de wetgever aanmerkelijk gevaar voor leven en gezondheid vreest bij uitvoering door ondeskundigen. In tweede lezing is toepassing van een aantal fysische agentia opverzoek van kamerleden ook onder de voorbehouden handelingen opgenomen. Defibrillatie is één van deze handelingen.
In de voorgaande hoofdstukken is beschreven dat defibrillatie bij een patiënt met
circulatiestilstand wegens kamerfibrilleren of kamertachycardie met hoge snelheid, een potentiëel levensreddende handeling is. Deze defibrillatie moet zo snel mogelijk, bij voorkeur binnen vijf minuten na aanvang van de circulatiestilstand, plaatsvinden. Elk uitstel berokkent de patiënt onherstelbare schade. Omdat bij het optreden van kamerfibrilleren buiten het ziekenhuis meestal geen arts aanwezig zal zijn, bestaat er een duidelijke spanning tussen de medische en de juridische kant van het voorbehoud. Ofwel de patiënt
wordt snel door een ondeskundige gedefibrilleerd en blijft in leven, of er wordt gewacht tot een deskundige kan defibrilleren maar de patiënt overlijdt in de tussentijd. Beide mogelijkheden beogen de veiligheid en de gezondheid van het slachtoffer zo goed mogelijk te bevorderen.
De ontwikkeling van de automatische uitwendige defibrillator is zo ver voortge-schreden dat van een betrouwbaar en handzaam apparaat kan worden gesproken. Hiermee kan een leek bij gecollabeerde patiënten zonder gevaar voor het slachtoffer vaststellen of de collaps veroorzaakt wordt door kamerfibrilleren en aansluitend, indien dat geboden is, een defibrillatieschok toedienen om het kamerfibrilleren op te heffen.
Defibrillatie is op grond van de Wet BIG een aan de artsen voorbehouden handeling. De wet voorziet erin dat in geval van circulatiestilstand iedereen op grond van noodzaak kan defibrilleren. Desondanks schept het feit dat defibrillatie in de Wet BIG als voorbehouden handeling is aangemerkt verwarring en draagt het niet bij tot het noodzakelijke tijdig behandelen van een patiënt met kamerfibrilleren. Vooral het in artikel 35 gemaakte voorbehoud voor het beroepsmatig verrichten van deze handeling is hieraan debet. Mensen met beroepen buiten de gezondheidszorg zijn nu geneigd ervan uit te gaan dat het hun verboden is zich voor te bereiden op een defibrillatie als dit tijdens
de uitoefening van hun beroep (bijvoorbeeld als sportleraar) noodzakelijk zou zijn.
Zelfs het ter beschikking houden van een automatische defibrillator voor dergelijke
noodgevallen wordt op grond van dit artikel soms als onwettig beleefd.
Mede als gevolg van de restricties in de wet BIG is in Nederland het gebruik van de
automatische uitwendige defibrillator beperkt gebleven tot incidentele experimenten. De hantering van het apparaat is eigenlijk steeds in handen gebleven van de ‘traditionele’ medische en paramedische hulpverleners. Onder meer in de omgeving van Amsterdam loopt sinds 1999 een door de Nederlandse Hartstichting gesteund onderzoekproject waarin andere eerstehulp-verleners, te weten daarvoor geïnstrueerde politieagenten en brandweerlieden, prompte defibrillatie met de AED verrichten. Door de onderzoeksopzet is het binnenkort mogelijk het resultaat te vergelijken met de gebruikelijke methode van hulpverlening.
De commissie meent dat de automatische uitwendige defibrillator een nieuwe technologische verworvenheid is die, ook bij toepassing door leken, zó veilig is dat het wenselijk is om defibrillatie met de AED in de Wet BIG niet meer als voorbehouden handeling aan te merken. De commissie verwacht dat hierna ook de verwarring over de interpretatie van de wet zal verdwijnen. Electieve cardioversie moet volgens de commissie voorbehouden blijven.
Hoofdstuk 6.3 (letterlijke tekst)
De commissie beoordeelt de mogelijkheden van de automatische defibrillator wat betreft bruikbaarheid en veiligheid zodanig dat zij adviseert deze voorziening op ruime schaal in Nederland in te voeren. Zij verwacht dat daarmee in een belangrijk aantal gevallen de tijd tussen collaps en defibrillatie kan worden bekort waardoor de overlevingskans na circulatiestilstand door kamerfibrilleren toeneemt. Ook bij maximale inspanning is het echter onwaarschijnlijk dat betere resultaten kunnen worden behaald dan 40–50% overleving. Hiertoe zullen ook andere schakels in de chain of survival, zoals de alarmering, beter moeten worden georganiseerd (zie 4.2).
Toepassing van een AED bij een reanimatie is in Nederland nog niet opgenomen in
de normale reanimatieroutine. Daarom is het van belang de introductie van de AED
weloverwogen te laten plaatsvinden. Er dient een voorlichtingsplan te worden gemaakt om aan de vele verschillende groepen mensen die ermee te maken krijgen het nut en voordelen van de AED duidelijk te maken. De commissie adviseert om bij de invoering te beginnen met de beroepsbeoefenaren die al bekend zijn met eerstehulp en elementaire reanimatieprocedures en die daarnaast uit hoofde van hun beroep vaker dan gemiddeld in aanraking komen met gevallen van collaps wegens circulatiestilstand. Te denken valt aan politie, stewards in sportstadions, cabinepersoneel in vliegtuigen, grondpersoneel op vliegvelden, personeel in kerken, brandweerpersoneel, personeel van veiligheidsdiensten,
enzovoort. Initiatieven van anderen hoeven hier echter niet op te wachten. De
commissie adviseert in deze een open en aanmoedigende houding van de overheid.